Gij, die van ’t goud alëen uwen glans ontleent;
wiens ganse waarde ’t blinkende slijk bevat;
die in een trotsch paleis uw dagen
dartlend in zwijmenden wellust doorbrengt !
Dat vrij uw leven lagchend daarhenen glij’;
dat al uw paden blinkende vreugde zijn;
dat vrij een stoet van lage vleiërs
u tot een godheid der aarde verheffe.Not an advertisement, but looks like it
Hoe ook uw lot zij, ‘k wil uwe grootheid niet;
de onsterfelijkheid zal nooit u ten dele zijn:
met u verdwijnt ook uw gedagtnis,
als eens het donker verblijf des doods roept.U zingt geen hartvriend treurige liederen:
o ! met uw stof vermengd hij zijn tranen niet:
en nimmer wenen droeve magen
d’eenzamen nacht op uw aklig graf door.
Ha ! dat voor mij geen blijdschap op aarde zij:
dat mijne gangen immer door distels zijn;
zo slegts, wen nacht des doods mijn oog dekt,
niet de gedagtnis mijns naams voorbij ga.Neen, mijner vrienden sombere treurigheid
zal mijner schim nog eens ten genoegen zijn:
o ! op mijn graf zal droefheid wonen:
liederen zullen mijn’ naam bewaren.