Anthony van der Woordt

Ach! treurig is des menschen noodlot, 1794
Text and poetry collection of images from search
 

Ach! treurig is des menschen noodlot;
de mensch, het edelste der schepping!
hy wordt geboren, en met tranen
begroet hij ‘t eerste daglicht reeds.

In weerloze onmacht gaan zij henen,
de dagen zijner eerste kindschheid:
beroofd van zijner moeder liefde
of vreemde hulpe, welkt hij weg.

Not an advertisement, but looks like it

Ontrukt de hand des onverbidbren
de milde borst hem zjjner moeder,
hem is de kaarge gunst der vreemde
der moeder tedre liefde niet.

Hij kent dan niet, als andre menschen,
de vreugden van des levens morgen;
herdenkt, als man, met zoeten weemoed
zijn schuldeloze dagen niet.

Doch drijft gevoel van eigen krachten
hem eindlijk tot zijn kindsche spelen,
en voert de hand der tedre moeder
hem minzaam ‘tschuldloos leven in:

o ja! dan gaan, in reine vreugden,
de dagen zijner kindschheid henen,
dan weert zij, met bezorgde liefde,
van hem steeds leed en tranen af!

Maar ach! zij gaan, die schone dagen,
met hen de besten zijner vreugden,
veel sneller dan het licht des bliksems,
hem in een’ donkren nacht voorbij.

Vaak drijft hem, met een woest vermogen,
het vuur der jeugd in ‘t woelig leven:
der driften ongetemde woede
verbrijzelt zijner ziele rust.

Ach! kommervol is dan zijn leven:
‘t gaat henen in verdriet en tranen,
en stuurt geen wijze hand zijn treden,
zo zwerft hij labyrinthen door.

Dan welkt hij, afgeleefd en krachtloos,
reeds vóór den tijd zijns bloeis daar henen;
of drijven nog, als man, zijn driften
hem met ontembre woede voort:

o! dan te laat aan ‘s levens avond
bemerkt hij eerst zijn rustloos dolen,
en ziet den betren weg des levens,
als ‘t eng verblijf des doods hem roept.

Ach! treurig is des menschen noodlot;
de mensch het edelste der schepping!
hij leeft genotloos, zinkt in ‘t graf weg,
en zijn gedagtnis is voorbij.

 

Voetnoten: