Joost van den Vondel

Schriftuerlijck bruylofts reffereyn, 1605
Text and poetry collection of images from search
 

Verheucht -o Phoebi jeught- door desen soeten tijdt:
Den Somer door syn deught- verthoont syn groene blaren;
t’Geuogeldt sich vervreught- t’ghediert int Bosch verblijdt;
t’Veldt lacht elck toe verjeught- vliet weg alle bezwaren;
Droefheyt neemt floecx v keer -nijdt-strijdt- wilt henenvaren;
Voor v de Bruyloft wijckt, zoo ghy daer comt ontrent.
Cleyn, groot, ja wie t’mach sijn, Jongh’ jeught, oft gryste hairen,
Sijdt well’com int ghemeen, weest gegroet hier present,
Die om vergad’ren hier, v soo ootmoedich kent:
In liefd’ sticht’lijck verheught, by een met reyn manieren:
Dus seg ik noch, vliet floecx van hier, ghy nydich tieren.

Not an advertisement, but looks like it

Laet jonst begeerich syn, gelijck eens Hirts bestieren,
En d’Haas-baart syn cracht snel, om loopen d’Hont t’ontwijcken,
Snackend’ na t’water Claar-ken cant beter gelijcken?
Geenszins en laet in sangh- Hymenaeus sijn verhooght
Noch Thalassus geclangh- maer Gode lofs voortbringhen,
Hoe hy overvloedt schanck- en t’water gants verdrooght
Sonder yemants bedwangh- bethoond’ zoo vremde dinghen,
Wt t’water, wyn seer claer, als een fonteyn deed’ springhen,
Vervult ses cruycken vol, int Galileetsche landt,
Te Cana in de Stadt, een Bruyloft sonderlinghen;
T’eerste teycken Christi, men elck maackte bekandt
Door sulcx ons mercklijck leert, dat int Houwlijckx verbandt
Alleen men eerlijck hoort, te houden goed’ geruchten:
Den getrouwden hy meest behoeden sal voor schandt:
Wie hem met lust bemint, en derft voor niemant duchten,
Soo liefd’ begeerich haackt, als t’Hirt doorsnelt gehuchten
En d’Haas-baart syn cracht snel, om loopen d’Hont t’ontwijcken
Snackend’ na t’water Claar-ken cant beter gelijcken:

Wat Christus met syn Bruydt- elck-een te kennen gheeft,
Laet ons met goedt beduydt- malcand’ren daer in stichten,

Die hy met zoet geluydt- soo vriend’lijck roept beleeft:
Comt ouerschoone spruydt- die myn Hert can verlichten!
Myn peerl’, myn Edelgreyn, ter Weyden comt bedichten!
Schoon bloem en Roos int dal, Noeyt minnaer myns ghelijck.
Voor niemant sijt bevreest, Reyn Duyve wilt niet swichten,
Die wtvercoren sijt! myn jonst sonder afwijck
Al-laeghdy hier veracht, int bloet, op t’veldt, int slijck,
Vertreden van elck-een, nochtans v niet begeuen,
Maer wiesch v aenschijn schoon, welrieckend met practijck
Balsemd’ v zoeten rueck, bouen al waart verheuen
Als ghy schier waart vernielt, myn liefd’ vierich ghedreuen
Als d’Haas-baart syn cracht snel, om loopen d’Hont t’ontwijcken
Snackend’ na t’water Claar-ken cant beter gelijcken.
Godts kercke de Bruyt recht- ‘t lichaam Christi een paar
Van Christo, haren echt- wert sy salich naar reden,
Seer lieflijck hy beslecht- al haar saacken eerbaar,
Mint, naar reden, en recht- alleen syns lichaams leden,
Die al ter Bruyloftfeest, lieflijck werden ghebeden,
Vercoren volck alleen, wt goetaardich geslacht,
t’Bruylofts cleedt zy ontfaan door dezen Vorst vol vreden
Syn Bruyt wordt bouenal, Aldaar waardich geacht

Sittend’ in Haar Troon, na de ghenooden wacht,
In witte zijd’ gecleet, met peerlen fraay behanghen.
Een croone sy ontfanght, van den Bruyd’gom gewracht.
Een Trouwrinck haar bedacht, Syns gheests, heeft zy ontfanghen.
Hierom spoedt v ter feest, begeerich met verlanghen
Als d’Haas-baart syn cracht snel, om loopen d’Hont t’ontwijcken
Snackend’ na t’water Claar-ken cant beter gelijcken.

Prince.
Princen, de Bruydt present- voor al die sijn vergaardt
Laet ons voor t’slodt end’ endt- T’geluck haer lieflijck bieden;
Dat Godt syn seghen wendt- als Dauidt ons verclaardt,
In syn Psalm maackt bekendt- claarlijck voor alle lieden:

Wel die den Heere vreest, Geluck zal hem geschieden:
In al syn weghen sal verlynen ouervloet,
V wijf sal ghelijck sijn, den wijnstock na t’bedieden,
Die vrucht draaght t’synder tijt, sy sal ontfanghen spoet
Aan den Disch, als een croon, v kinders lieflijck zoet:
Als olijfrancken schoon, sult ghy se claar aenschouwen,
Met veel weldaden meer, van Godt vercrijghen goet:
De Heer geef haar doch cracht, om in Liefd’ niet te flouwen,
Maar Jonst hen voeghe t’saam, begheerich na vreeds douwen
Als de Haas-baart syn cracht snel om loopen d’Hont t’ontwijcken
Snackend’ na t’water Claar-ken cant beter ghelijcken.

Liefde verwinnet al.

 

Voetnoten: