Joost van den Vondel

Lyckklaght aan het Vrouwekoor, 1635
Text and poetry collection of images from search
 

O Heiligh Koor, dat van den mijnen
‘t Vergaen en onvergaen gebeent
Bewaert, en sachte rust verleent,
Tot dat de son vergeet te schijnen;

Nu groeit ‘t getal van uwe lijcken
Door een, dat meest mijn geest bedroeft,
En met de lijckschroef’t harte schroeft,
Die voor geen jammerklaght sal wijcken.

Not an advertisement, but looks like it

Nu parst uw harde serck het kermen
En traenen uit het hart en oogh,
Om mijn Kreüse, die om hoogh
Gevaren, smolt in bey mijn ermen:

Terwijl ick t’Aquileia streefde
Met Constantijn, den grooten held,
Door swaarden, op de keel gestelt,
Door vlam, die naer de starren sweefde.

Ick wenschte noch om eenigh teecken
Van haar, die als een schim verdween;
Wanneerse my te troosten scheen,
En in den droom dus toe te spreecken:

Mijn lieve bedgenoot, dees saacken
Gebeuren geenssins sonder Godt.
Vernoegh met uw getrocken lot,
En wil uw heldenwerck niet staacken.

Dat ramp noch druck uw dagen korten,
Voor dat ghy siet, naar uwen wensch,
Den vlughtigen tyran Maxens
Bestorven in den Tiber storten.

Dan sal uw siel ten hemel draven,
Wanneer het triomfeerend hoofd
‘t Gewijde swaard, aen God verlooft,
Ontgord, op der Apostlen graven.

Bestel mijn sterflijck deel ter aerde,
In ‘t Koor der segenrijcke Maeghd,
Daar sulck een schaar den naam af draagt,
En die mijn naam oock gaf zijn waarde.

‘k Verhuis, van ‘t aardsche juck ontslagen,
Om hoogh, in ‘t hemelsche gebouw.
Besorgh de panden van ons trouw,
Twee kinders, die ick heb gedragen.

Soo spreeckend weeck sy uit dit leven.
Marie, al laat ghy my alleen,
Vw vriendschap, uw gedienstigheên
Staan eeuwigh in mijn hart geschreven.

Hoe veer dees voeten moghten dwalen,
‘k Sal derwaart mijn bedruckt gesicht
Noch slaan, daar voor het rijsend licht
Vw bleecke star ging onderdalen.

 

Voetnoten: